Kerstengel
Kerst was haar favoriete tijd van het jaar. Het hele huis versierd, lichtjes overal, een prachtige boom en cadeautjes voorzien van lieve briefjes met wensen voor het hele gezin. En nu was het opnieuw december maar was zij er ineens niet meer. Haar gezin bleef verslagen achter. Na haar uitvaart kwam toch de vraag naar boven: ‘Wat doen we met kerst?’. Als in een reflex was de eerste reactie van de zoon dat hij daar écht niet op zat te wachten. Zijn zus viel hem resoluut bij. Vader besloot hun wens te respecteren en liet de kerstspullen op zolder staan. Totdat een toevallige ontmoeting in het dorp hem op andere gedachten bracht. Hij kwam een oud-collega tegen, die hem condoleerde en wenste ‘dat hij het een plekje kon geven.’ Thuis aangekomen bleef dit door zijn hoofd gaan. Een plekje geven. Hoe doe je dat? Hoe geef je een plek aan een ongelooflijk gemis? Aan een gebroken hart? Wilde hij die plek eigenlijk wel vinden? Zou dat niet betekenen dat iets werkelijk voorbij is? En waar zou die plek dan zijn?
Hij ging naar zolder en struinde door de kerstdozen. Hij vond het gouden engeltje dat zijn vrouw altijd met kerst als eerste in de boom hing. Het engeltje wat zij ooit van haar moeder had gekregen. Toen wist hij wat hij moest doen.
Die avond kwamen zijn kinderen thuis. Bij het zien van de opgetuigde kerstboom was de ontzetting groot. Dit was toch niet de afspraak? Hij antwoorde: ‘Ik heb het een plekje gegeven’ en hij wees naar het engeltje in de boom. Vader vertelde over de ontmoeting met zijn oud-collega eerder die dag. Op deze manier had hij een plekje gevonden. Niet om zijn vrouw te vergeten maar juist om haar te herinneren. Op een plek waar zij zo van hield. Kerst zou nooit meer hetzelfde zijn maar zij behield daar haar plekje in. Als de engel die ze was.